In de jaren ’30 was mijn opa, Dirk Raat, korporaal-vliegenier bij de Marine. Korporaal, want een vliegenier in een open dubbeldekkertje was in die tijd letterlijk kanonnenvoer waar officieren zich niet aan waagden. Hij was overtuigd sociaaldemocraat en daarom lid van de SDAP, toen al lang een salonfähige partij. SDAP-lidmaatschap werd in juli 1933 voor militairen verboden, terwijl dat voor de NSB nog wel was toegestaan door het kabinet-Colijn. Pas na de nodige druk werd dit in december 1933 ook verboden.
Mijn opa kreeg in 1934 de keus: of het lidmaatschap opzeggen, of hij kreeg ontslag. Hij besloot zelf ontslag te nemen, waarna hij zijn oude baan als zeeman weer opnam. Hij koos voor zijn idealen, ook al betekende dat armoede. Zijn waarden – internationale solidariteit, gelijke rechten voor iedereen, verzet tegen onrecht – heeft hij doorgegeven via zijn kinderen aan ons. Daar voel ik me schatplichtig aan.
Vandaag, 2 juli 2024, staat er een kabinet op het bordes bij de koning. Er zitten ministers en staatssecretarissen in die ronduit racistische en fascistische uitlatingen hebben gedaan. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, Marjolein Faber, belast met asiel en migratie, neemt zelfs op op 18 juni 2024 haar woorden over omvolking en andere afschuwelijke uitlatingen niet terug. Uiteraard wist zij heel goed dat dit een nazi-ideologie betrof, en dat vond zij prima.
Over de eerdere integriteitsproblemen met de inhuur van haar zoon en de verzonnen twee hbo-opleidingen op haar cv wordt verder gezwegen. Op 19 juni maakt ze een draai: ineens denkt mevrouw Faber anders en zal zij zich als professional gedragen. Hoe geloofwaardig is dat? Antwoord: niet. Zij zal hooguit haar publieke uitlatingen even parkeren, maar niet anders denken. Persoonlijkheid en daarbij behorende motieven en waarden veranderen niet, en al zeker niet in een nacht tijd.
Over Reinette Klever kunnen we nog korter zijn: zij nam haar uitlatingen niet eens terug. Beiden hebben het ineens over ‘zorgelijke demografische ontwikkelingen’, maar bedoelen nog steeds hetzelfde: het O-woord, en daar moet een einde aan komen.
Beiden stellen nu de rechtsstaat te zullen respecteren. Of dat zo is, vraag ik mij af. Want de rechtsstaat is meer dan een set wetten, regels en ondertekende verklaringen. Niet het parlement is de bron van het in Nederland recht, zoals Ellian schrijft. En zeker niet van de rechtsstaat: die is gebaseerd op menselijke waardigheid, ook zonder parlementaire bekrachtiging, ook zonder grondwettelijke borging. De rechtsstaat zit van binnen, in de intrinsieke motivatie van machthebbers om zich – elke dag weer – aan het op die menselijke waardigheid te onderwerpen. En die intrinsieke motivatie, daar gaat het om: het gaat om rechtsstatelijkheid als deugd. Om het goede trachten te doen, ook en vooral als niemand kijkt. Een rechtsstatelijke cultuur maken zonder deze intrinsieke motivatie is ondoenlijk.
Van een verklaring op papier of het afleggen van een eed verandert een mens en zijn motivatie niet. Ook niet als die in een plechtige ceremonie wordt afgelegd. Integendeel: hoe plechtiger de ceremonie, hoe meer status-, machts- en roemgerichte mensen dat aantrekt. Kabinetsleden die wel intrinsiek gemotiveerd worden door rechtsstatelijke waarden moeten zich hierdoor niet laten verblinden. Zij hebben zich als kikkers in een pan met langzaam kokend water laten verlammen. Hun ongemak met rationalisaties – er is een verklaring en een belofte, ze verprutsen het vanzelf – laten sussen. Maar eruit springen als het water te heet wordt is echt een optie.